Brussels Edition 2024
Simone Basani and Alice Ciresola
with Els Moors
Can erotic writing become a place for decolonial and feminist exploration?
How could one embrace the tools of erotic writing to unveil, investigate and question power processes of colonisation, discrimination, nanoracism, marginalization, exoticization, abuse and seduction from diverse perspectives?
These questions are at the core of Am I Evil? process writers of all sorts were invited to embark upon. On this journey the group of writers embrace erotic writing as a tool to investigate their own desire, and how this relates to the Other and the Unknown.
Brussel-Amsterdam, Lente 2024
Mijn beste,
Het overvalt me zo plotseling, midden op de dag. Ik moet op pad. En ik weet: ook jij doolt nu rond.
Het is heet en stoffig in de stad. Er is al lang geen regen meer gevallen en alles lijkt als door een geel waas omgeven. De klamheid staat me tegen en tegelijkertijd trekt het me ook aan. Het vuil van de hete stad, met haar laaghangende uitlaatgassen, vergiftigt mijn brein en maakt dat ik niet meer helder kan denken. Ik dwaal rond. Zonder plan. Zonder lust. Aangetrokken tot iets onbestemds.
En dan juist hier, waar half ontblote zomerlijven zich een weg banen door de drukke stad, word jij, als een soort puzzel, uit al die stukjes en beetjes vlees van passerende lichaamsdelen, tevoorschijn getoverd. Een stukje kuit, een hoekje dij. Alles past ineens in elkaar, en de brokken vormen samen een beeld van jouw lichaam.
Als een spel, van mijn begeerte,
verwacht ik je om elke hoek.
Met een kleffe nabijheid schuiven andere lichamen in beeld. Mijn blik dringt zich op aan een willoze passant. Mijn ogen glijden langs een bouwvakkersdecolleté. Smakelijk ongepast. De menigte voegt zich, heen en weer. Trap op, stoep af. Deur in, deur uit. Stappen opzij.
Benen sturen de bilpartij.
Aanspannen, ontspannen.
Zo lusteloos, midden op de dag, wordt mijn lichaam gewekt. Opgewekt. Opengewerkt. Een sluimerende opwinding kruipt langs mijn ruggengraat ophoog. Groeit beloftevol. Mijn blik zoekt jouw gestalte tussen de menigte. Wonderlijk hoe elke gedaante zich anders omdraait.
Daar beneden dient het zich al aan, warm kloppend, opzwellend, glanzend. Mijn blik wordt wazig, het bloed zakt, zet mijn brein op een lager pitje. Onlosmakelijk verbonden met dat wat zich hier op straat afspeelt. Mijn vingers reiken door een gat in mijn broekzak naar mijn blote huid.
Zo pluk ik speels aan mijn schaamhaar, dat zo lang is dat het zich een beetje loshangend langs mijn benen vlijt. Zo zacht trekkend. Vingers tasten zich een weg langs mijn lies, daar precies waar alles samenkomt verandert mijn vel van uiterst zacht naar ruw en hariger. Verkwikkend. Als een vacht. De huid eronder lijkt meer op die van een tong met al zijn papillen, kleine bobbeltjes zoals de tong van een kalf, waarvan de opperhuid loslaat na lang koken. Verscholen in het donker van mijn kleding. Warmt het zich op. Vochtig. Voor wat komen gaat.
Ik huiver. Mijn lichaam neemt een binnenbocht, ruikt jou. Een geur van loslopend wild. Opwekkend. Een heet dampend bad. Vol heen en weer klotsende sensaties. Ik volg een spoor. In een ademtocht zie ik je ontblote bovenlijf vooroverhangen boven een koopjesbak. Ik heb je bijna te pakken. Toch is het verlangen om jou in mijn vizier voor de menigte uit te drijven sterker. Mijn hart pompt, mijn kruis klopt en verlangt naar de ruwe greep van jouw ferme dijen die zich zo nauw voegen tot een duistere nis. Ik schuil nog even.
Golfstromen, koud en warm, botsen, stoten, en verspreiden zich verder. Warm naar de wangen. Koud over de rug. Opvliegend. Neersidderend. Gevoed door opkomende lust.
Het hete asfalt dampt. Ik houd mijn hoofd nog koel. Schik mijn kleding. Keur de voorbijgangers. Vang af en toe een blik, een openlijke flirt, een vreemde glimlach, een kortstondig opwekken van de sluimerende zee binnen in een ander lichaam. Ik zoek de schaduw op. Mijn handen bevrijden zich uit hun zakken. Met een zakdoek dep ik mijn voorhoofd. De voorbijgangers nemen mij ook mee in hun blik, nemen ook mijn lichaam waar.
En dan.
Plots jouw geur vlak achter mij.
Ik draai me om. En weg is het. Ik zie je wegschieten. Of niet. Of wel. Verstoppertje op klaarlichte dag.
Mijn blik flits rond, heeft geen tijd om te blijven hangen aan bewegende delen van mijn medepassanten. Ik zoek jouw hand, ik vind jouw hals en sluip zo dichtbij dat ik jouw hitte proef. Een lichte zweem van vers zweet, een mestachtig parfum.
Mijn haren rijzen, ik houd me heel stil, span aan en laat de golf binnenklotsen. Jij bent ook op pad, maar hoort me niet… ziet me niet.
Mijn kruis keurt anders dan mijn kop.
Klotsend over de rand van het bad, boven het water uit, jouw billen, met net een juiste spanning van de spieren, die zich aan- en ontspannen, licht meedeinen onderaan een lange soepele torso.
Ik vloei mee, in je voetspoor,
een intens fysieke lust tot nabijheid.
Ik spied,
op mijn tenen. Een hunkering naar iets bandeloos. Een opkomende golf om je
te be-voelen,
te be-krassen,
be-tasten,
be-tongen,
be-trekken, be-, be-schamen. Je huid, soepel door mijn vingers te laten rollen, lustig op te rekken, te trekken aan het bobbelige vel, kleine krulletjes draaiend met je nesthaar, daar op die lustige plek waar dijen en billen samenkomen en een nest voor zoveel innerlijk genot beloven. Jouw.
Ogen. Blik. Zo dichtbij. Ongezien. Je stapt voort. Argeloos.
Met je vel.
Een rimpelig vel. Juist het feitelijke ervan.
Van wanneer je te lang in bad hebt gelegen. Dat ik me midden op straat bevind.
Je huid verweekt. En ik ogenschijnlijk niet anders ben dan elke ander voorbijganger.
Ook loskomt van je binnenkant. Maakt dat ik me onbespied voel.
De binnenkant die er dan uit kruipt en verder leeft. Schaamteloos ook.
Een vers leven. En zonder vrees.
Je draait je om en ik slip weg.
Als een slang die haar vel verlaat.
Mijn hemellichaam vult zich, puilt uit, kloppend heet, zwellend, glimmend. Verborgen in de duisternis van mijn kleren.
Heen en weer geslingerd tussen deze twee extremen. Vrees en verlangen.
Aanspannen. Ik laat de golf toe. Klots. Klots over de badrand.
Ontspannen. Ik glij weg. Het water wordt blak. Mijn wangen
kleuren.
Ik steun tegen een lantaarnpaal. Mijn rug plakt door mijn hemd heen tegen het warme ijzer. De menigte draait om me heen. Lustig kletsend, kijkend, kopend. Benen, billen, borsten.
Alles deint voorbij.
Alles zweet.
Daar voor me uit houdt jouw naakte lichaam zich schuil onder lagen kleding, waarbij een wisseling van richting of abrupte stop jouw lichte zomerjas openzwaait en iets blootgeeft van wat zich daaronder beweegt. Huid, spieren, botten, onderweg naar god mag het weten.
Mijn blik jaagt voort. Naar korte jassen, achterkanten van mannen en vrouwen en mensen. Alle soorten lichamen. Gewelfde bilpartijen die zich aan- en ontspannen in dunne lagen textiel. Verscholen onder een zwaaiende rok of net uitstekend boven een heel laaghangende baggy jeans. Zich zo gewillig en losjes tonend in een wat sleetse jonge-jongensonderbroek.
Jij loopt zo heerlijk los, met je broek opgehouden door een zwartzijden band.
Ik jaag je op. Je houdt je schuil in de drukte. Ik moet de massa induiken om je spoor vast te houden. Verloren zintuigen worden gewekt, nemen de leidraad.
Eenmaal de post verlaten kan de jager niet thuiskomen zonder buit.
De blik vast. Alles moet op scherp, schutterend schunnig, en plein public.
Binnenin bouwt zich een spanning op die ergens heen
moet. Zal. Wenst. Wil.
Verlangt. Verlangen.
Mijn innerlijk barst. Mijn tong glijdt van jouw ene dij naar de andere. Mijn blik glijdt half geloken mee. Van de ene kromming naar de andere plooi, vochtig, warm beschut, vindt zij haar weg.
Een trap op. Voor mij uit.
Billen, billen, daartussen vind ik jou.
Overal billen. Rond-breed-sierlijk, klein-smal-hoekig, hoog-op-de-poten, uitdijend-bubbelend, glad.
De opgejaagde jaagt terug.
Een hap. Nu een stap achter mij.
Naar adem. Stokt. Gevoelig.
Vlees.
Onderhuids doorbloed. Hitsig kloppend. Ongeduldig. Laat mijn lichaam zich gaan.
Alles komt los nu. Prangend, hard en strak ontwortelt zich mijn lust, en stijgt boven dit nest uit. Het overmeestert mij, knikkert heen en weer als een bal in een flipperkast, eist mij volledig op. Mijn mond doet mee, mijn tong, een onwillekeurig bijten op mijn onderlip, mijn armen zwiepen uiteen, mijn adem schiet omhoog. Ik lik, mijn lippen nat. Mijn tong, krult op. Heen en weer, het is het ritme dat telt. De cadans van een tongendans. Het laat mij zwieren en tollen en vrijelijk zwalken. Dronken van alles en iedereen in mijn omgeving die dit aanzwellende gevoel voedt en opstuwt en die ik door mijn poreuze poriën naar binnen laat, draai ik mijn hoofd af om een gesmoorde kreet tegen een etalageruit te laten ketsen.
Kets.
Een bijna onopgemerkte echo kaatst, tussen het winkelende publiek door, naar de pui aan de overzijde. Ook mijn lichaam wordt weerkaatst in de tegenoverliggende ruit.
Toont mij aan jou.
Het rood op mijn kaken laat zich echter niet weerkaatsen.
Ik en jij.
Nog steeds daar. En jouw lichaam dat zo aanwezig is, door deze hele stad, verlost mij: we groeten elkaar.
En ik, de jager, ten prooi aan mijn eigen lust.
Onderworpen, op eigen terrein, zoek ik een plek om te schuilen.
Uitgejaagd,
juist ik, laat mijn vel, hier, achter, op straat. Zoals de slang haar vel verlaat,
geef ik me over.
Ik sluit me met (mijn nieuwe) huid en haar af van de passerende menigte.
Afgesloten. Afgestoten. Afgeschoten.
Nog even grijp ik me met mijn ogen aan je vast, hier, zo midden in de stad.
De menigte voegt zich, heen en weer. Trap op, stoep af. Deur in, deur uit. Stappen opzij.
Benen sturen de bilpartij.
Aanspannen, ontspannen.
Ongemerkt twerkend vlees zomaar in het wild op een zaterdagmiddag in de stad.
Ik weet je te vinden.
P.S.
Gaat het over innerlijkheid als dagelijkse gebeurtenis? Of was het de herinnering aan twee halve manen; uitgelicht in het schijnsel van een nachtelijke straatlantaarn, dat door het keukenraam naar binnenviel? Een Hopperiaans beeld van een afwachtende figuur die elk moment in beweging kon komen.
Je weet me te vinden.
O.M.G. Overdijk
(English version below)
Brussels-Amsterdam, Spring 2024
Dear,
It hits me,
sudden,
in the middle of the day. I must go out. In the know,
that somewhere out there,
at this very moment, your body too, wanders around.
It’s hot and dusty in town. Since long, no rain has fallen, and everything seems as if surrounded by a yellow haze. The clamminess disgusts and attracts me. The filth of the burning city, with its low-hanging traffic fumes is toxifying my brain and renders me unable to think clearly. My body too, is wandering.
Without a plan.
Without lust. Attracted to something undestined.
And then here,
where half-naked summer bodies make their way through the busy city, you are conjured up like a jigsaw puzzle from all the bits and pieces of flesh of passing body parts. A bit of calf, a nook of thigh. It all fits together, somewhere shaping an image of your body.
Like a game, of my desire,
I expect you at every turn.
With sticky proximity, other bodies slide into view. My gaze intrudes on a will-less passer-by. My eyes slide down a construction worker’s cleavage. Tastefully inappropriate. The crowd blends in, back and forth. Up stairs, down curbs. Door in, door out. Step step.
Legs steer the buttock.
Tighten. Slacken.
And as listless as I started, in the middle of the day my body is awakened. Aroused. Unlocked. A dormant excitement creeps up my spine. Growing with a sense of promise. My eyes seek your outline in the crowd. Wondrous how each passing body turns so differently. Underneath it already presents itself, warmly throbbing, swelling, lustrous. My gaze becomes blurred, blood drops, my brain is in a frenzy. Inseparable from what is happening here on the street. My fingers reach through a hole in my pocket to find my bare skin.
Where I, so, playfully pluck at my pubic hair, which is so long that it flattens itself a little loosely along my legs.So gently tugging. Fingers grope their way along my groin, there exactly where everything comes together my skin changes from extremely soft to rough and hairier. Invigorating. Like a fur. The skin underneath is more like that of a tongue with all its papillae, little bumps like a calf’s tongue, whose epidermis comes off after long cooking. Hidden in the darkness of my clothes. It warms up. Moist. For what is to come.
I shudder. My body takes an inside bend, smells you. A scent of stray game. Invigorating. A hot steaming bath. Full of back-and-forth sloshing sensations. I follow a trail.
In a breath, I see your bare upper body hunched over a bargain bin. I almost catch you. And yet the desire to pursue you is stronger, caught in my visor, into the crowd. My heart
pumps, my crotch
throbs and longs for the rough grip of your firm thighs that join so firmly in a dark alcove. I take refuge for a while longer. Longing.
Gusts, cold and hot, collide, bump, and spread further, warm, to the cheeks, cold on the back. Flying up. Tumbling down. Fuelled by rising desire.
The hot asphalt is steaming. I keep my head cool. I arrange my clothes. Tasting the passers-by.
Catch the occasional glance,
now and then,
an overt flirtation,
a strange smile,
a brief awakening of the sea that lies dormant in another body.
I
seek the shade. My hands free themselves from their pockets. With a handkerchief, I dab my forehead. Passers-by also hold me in their gaze, perceive my body too.
And then.
Suddenly your scent right behind me.
I turn around. And it’s gone. I see you darting away. Or don’t. Or do. Hiding in broad daylight.
My gaze flits around, has no time to linger on the moving parts of my fellow passers-by.
I
seek your hand.
I find
your neck
and sneak
so close that
I can taste
your heat. A slight hint of fresh sweat, a dung-like perfume. My hair rises, I
hold
very still, tense up and let the wave lash in. You’re on the move too, but you don’t hear me… don’t see me.
My crotch judges differently to my head.
Sloshing over the edge of the tub, above the water, your buttocks, with just the right muscular tension, tighten and loosen, nodding deliciously to me at the bottom of your elongated, slinky torso.
I flow along, following in your footsteps,
an intense physical hankering for closeness.
I spy.
Tiptoeing. Yearning for something juicy. A rising surf of itch to
be-siege,
to be-feel,
be-scratch,
be-taste,
be-tongue,
be-pull, to be-, to be-shame you. The skin of soft flesh, rolling smoothly through my fingers, salacious stretching, tugging your funny bobbly skin, twirling little curls with your nest hair, there in that randy spot where thighs and buttocks meet and promise a zest for so much inner pleasure. Your.
Eyes. Gaze. So close. Unseen. You step forward gullible.
With your skin.
A wrinkled skin. The very matter of fact of it,
When you’ve been in the bath for too long. finding myself in the middle of the street,
And your skin softens. and I seem to be no different from any other passer-by.
Also detaches from your insides. makes me feel un-espied.
The inside that then crawls out and lives on. Shameless too.
‘A fresh life’. Fearless.
You turn round and I slip away.
Like a snake shedding its skin.
My celestial body fills, bulges, throbs hot, swells, shines. Hidden in the darkness of my clothes.
Swaying back and forth between these two extremes. Fear and Lust.
Tightening. I let the wave in. Sloshing. Sloshing over the edge of the tub.
Relaxing. Slipping away. The water turns flat. My cheeks colour.
I lean against a lamppost. My back is sticking through my shirt against the hot iron. The crowd swirls around me. Lustily chatting, gazing, weighing. Bones, buttocks, breasts.
Everything ripples along.
Every body is in sweat.
(Out there in front of me, your naked body hides under layers of clothing, where at a change of direction or abrupt stop your light summer coat swings open, revealing some of what is moving underneath. Skin, muscle, bone, on its way to god knows what.)
My gaze hunts ahead. At short coats, at the backs of men and women and people. All kinds of bodies. Curved buttocks tightening and relaxing in thin layers of fabric. Hidden under a swinging skirt or just peeking over very low-slung baggy jeans. Showing themselves so willingly and loosely in somewhat tattered teenage briefs.
& You walk so delightfully unattached, with your trousers held up by a black silk belt.
I hunt you down. I dive into the crowd to hold your trail. Lost senses are awakened, taking the lead.
Once the hunter has left the post, they cannot return without loot.
The gaze fixed. Everything must be on edge, blatantly obscene, en plein public.
Inside, a tension builds up that
needs
to go somewhere.
A Must. To Desire.
My innerness pops. My tongue slides from your one thigh to the other. My gaze slides along half-lidded. From one curl to another fold, moist, warmly sheltered it finds its way.
Up a flight of stairs. Out in front of me.
Buttocks, buttocks, between them I find you.
Buttocks everywhere. Round-wide-graceful, little-small-angular, high-on-the-legs, expanding-bubbling, smooth.
The hunted hunts back.
A gasp. Now a step behind me.
Gasping for breath. A pause. Sensitive.
Flesh.
Subcutaneous throbbing. Impatient. My body can run wild.
Everything is coming loose now. Prancing, hard and tight, my lust uproots itself, rising above this nest. Bouncing back and forth like a ball in a pinball machine, demanding me to the full. My mouth joins in, my arms swing apart, my tongue tongues, an involuntary biting on my lower lip, my breath shoots up. I lick, wet my lips, my tongue, curling up. Back and forth, it’s the rhythm that counts. The cadenza of a tongue dance.
Het laat mij zwieren en tollen en vrijelijk zwalken.
It makes me swivel and swirl and swing. Freely. Drunk from street life with everything and everyone around me, that feeds and boosts this swelling feeling, and allows it in through my porous pores, I turn my head away to let out a choked cry against a shop window.
Cry-eye-eye.
An almost unnoticed echo bounces, between the shopping crowd, to the façade on the other side. My body, too, is echoed in the opposing window.
Displays me to you.
However, the red on my jaws does not bounce back.
Me and you.
Still there. And your body so very present, throughout this city, redeems me: We greet each other.
And I, the hunter, prey to my own lust.
Subjugated, on my own ground, I seek a shelter.
At the end of the hunt,
I, leave my skin, out here, on the road. Like the snake, shedding its skin,
I surrender.
I lock myself away from the passing crowd with (my new) skin and hair.
Shut off. Shunted off. Shot off.
For a moment more I cling to you with my eyes, here in the middle of the city.
The crowd joins, back and forth. Up stairs, down curbs. Door in, door out. Stepping on.
Legs steer the buttocks.
Tie. Untie.
Unnoticed twerking meat just out in the wild on a Saturday afternoon in the city.
I know where to find you.
P.S.
Is it about innerness as a daily event? Or was it the memory of two half-moons, highlighted by the glow of a streetlight falling through the kitchen window? A Hopperian image of a waiting figure that could be set in motion at any moment.
You know where to find me.
O.M.G. Overdijk